Enquête taalsituaties bij kinderen

1. Enquête onderzoek taalsituaties bij jonge kinderen
Voor het vak taalvaardigheden heb ik drie enquêtes afgenomen bij jonge kinderen. Eén kind van de derde kleuterklas, een kind van het tweede/derde leerjaar en een kind van het vijfde/zesde leerjaar.
De kinderen zagen een foto van een winterlandschap. Terwijl ze keken naar het winterlandschap vertelden er drie verschillende mannen over dit landschap. Ze vertelden alle drie hetzelfde, maar de eerste man praatte algemeen Nederlands, de tweede tussentaal en de derde man vertelde het in het West-Vlaams dialect.
De kinderen moesten, nadat ze de drie fragmenten gehoord hadden, enkele vragen oplossen. De twee oudste kinderen keken me vragend aan toen ik de vragen voorlas. Het meisje van de derde kleuter wist de antwoorden op de vragen ook niet direct, maar gokte een antwoord.





Dit waren de vragen bij de foto:
-Wie van de drie is een meester?
-Wie van de drie woont in een groot huis?
-Wie van de drie heeft zwarte schoenen aan?
-Wie van de drie helpt graag andere mensen? (niet voor het kind uit de derde kleuterklas)
-Wie van de drie heeft veel vrienden? (niet voor het kind uit de derde kleuterklas)


2. Besluit over mijn enquête
Ik besluit uit de enquête dat de drie kinderen twijfelden over hun antwoord. Bij de eerste vraag hebben de drie kinderen hetzelfde antwoord gegeven, namelijk 'de eerste man'. Dit komt hoogstwaarschijnlijk omdat de eerste man AN praatte. De meeste leerkrachten praten zo goed als AN.
Bij de andere vragen hebben de kinderen verschillend geantwoord. Volgens mij heeft het kindje van de derde kleuter gewoon gegokt. En de anderen misschien gewoon opgeschreven wat ze dachten dat het misschien zou kunnen zijn of wat ze dachten juist was.  
Over het algemeen is de enquête zeer goed verlopen. De kinderen waren aandachtig en probeerden juist te antwoorden, alhoewel ze wisten niets juist of fout was. Maar dit begrepen ze niet helemaal.



Geen opmerkingen:

Een reactie posten